De ijzertijd in Brabant  
   Eten in de ijzertijd
Inleiding
De Brabanders uit de ijzertijd aten heel andere dingen dan wij tegenwoordig. Hoe anders dat was, blijft raden. Zo kenden ze nog geen aardappelen of tomaten, die kwamen pas na de Middeleeuwen uit Amerika. Wat we weten komt met name via de archeologie:
1 voorwerpen waaruit opgemaakt kan worden welke kookgereedschappen er bijvoorbeeld waren
2 teruggevonden resten van planten (inclusief zaden en stuifmeel)
3 de laatste maaltijden van gestorvenen (maaginhoud van veenlijken)
4 botten en dierlijke resten
Maar met deze kennis weten we nog niet welke gerechten de ijzertijdmensen kenden en hoe ze die klaarmaakten.
Planten en gewassen
Vrijwel iedereen was destijds boer, het was een ''way of life'. Op het menu stonden zelf verbouwde gewassen en dieren die ze hielden. Dit vulden ze aan met verzamelde planten en wild.
In de vroege ijzertijd verbouwde men granen als gierst, gerst, de tarwesoorten emmertarwe en spelttarwe, gewassen met oliehoudende zaden als maanzaad en huttentut en vezelgewassen. Vlas werd waarschijnlijk zowel voor de vezel (linnen) geteeld als voor het lijnzaad (olie), maar dan wel in aparte veldjes. Je kan namelijk niet én de vezels én het zaad tegelijkertijd oogsten: de vezel is “klaar” voordat het zaad rijp is. Daarnaast verbouwden ze tuinbonen, schapezuring, knollen en mannagras (Glyceria fluitans).
Het land bewerken met een houten hak. Foto genomen tijdens het leefexperiment "Twee manen lang".
Het land bewerken met een houten hak.
Foto genomen tijdens het leefexperiment "Twee manen lang".
De bewerking van het land was natuurlijk zonder moderne machines. Het meeste gebeurde met menskracht of hulp van dieren. Er zijn echter wel een soort oogst-machines bekend. Ploegen, rieken, spaden en schoffels waren van hout en been, en soms wat ijzer. De akkers moesten beschermd worden tegen diervraat.

In de omgeving werd onder andere kruiden, bramen, frambozen, hazelnoten en vlierbessen geplukt. Wilde planten werden verzameld, zoals spurrie, wikke, ganzenvoet, peenwortel, paardebloem, erwt, duivenboon en huttentut. Vóór de komst van de Romeinen kende men in onze streken geen fruitbomen. De Romeinen hebben appel- en perensoorten ingevoerd en natuurlijk ook hun druiven en walnoten. Wel had men in de ijzertijd bosbessen, andere wilde bessen, misschien wilde aardbeien, eikels, hazelnoten, jeneverbessen, rozenbottels en nog enkele andere. Dat ze al deze planten tot hun beschikking hadden, wil nog niet zeggen dat de boeren deze ook echt aten.

Sommige soorten dienden om er kleurstoffen uit te halen voor kleding, als smaakmaker of om (veronderstelde) geneeskrachtige werking.
We denken dat de opslag van voedsel (maar ook van wintervoer voor het vee) plaats vond in spiekers op het erf. Deze gebouwtjes zijn teruggevonden en bestonden uit 4 tot 9 palen. Uit berekeningen blijkt dat de opslagcapaciteit van één enkele spieker ruim voldoende was voor het bewaren van zaaigoed en consumptiegraan voor één huishouden.
Huisje of spieker, om graan en dergelijke, ver weg van de grond in op te slaan.

Van graan tot brood
In de zandgronden in Zuid-Nederland blijven granen slecht of niet bewaard. Wat we weten, komt uit andere streken. We hebben hier wel maalstenen van basalt gevonden, van ver aangevoerd. Wie maalstenen uit de Eifel kan krijgen moet wel een tegenprestatie hebben geleverd. Archeologen weten dat tarwe, gerst en gierst volop werden gegeten, vermoedelijk niet alleen in broodvorm maar ook als een graanpap. De meest simpele vorm van brood is niet meer dan van broodtarwe

meel malen en dit met water samen kneden tot een platte meelkoeken dan bakken op een hete steen. Een soort koek dus. Die hete steen werd later vervangen door verschillende primitieve ovens. Hoe broodtarwe precies bij ons terechtkwam is niet bekend. In de prehistorie kende men verschillende soorten graan. Broodtarwe en gerst hebben de handige eigenschap dat het kaf goed van het koren te scheiden is door er hard op te stampen. Daarna moest men het graan malen. De eerste vorm hiervan is het handmatig fijnwrijven tussen een holle steen en een tweede steen.
Tegenwoordig kennen we gist om het deeg te laten rijzen. Dit ontdekte men pas in de 19e eeuw. Voor die tijd gebruikte men zuurdesem, wat je kunt maken door meel en water te mengen en een paar dagen te laten staan. Dan wordt het een beetje
zurig en als het goed is zie je bubbeltjes verschijnen. Door iedere dag het papje te verdubbelen met vers water en meel, voedt je als het ware het zuurdesem. Het geheel goed blijven roeren, en na 5 dagen kun je het zuurdesem door je deeg kneden. Vergeet niet om wat zuurdesem te bewaren voor de volgende portie!
Brood bakken in de ijzertijd ging waarschijnlijk als volgt: kneed meel, water een beetje zout (als ze dat hadden, want zout was niet zo van zelfsprekend als nu) en zuurdesem tot een deeg dat niet meer aan je
Brooddeeg kneden (klik voor een uitvergroting)

handen kleeft. Vorm de broden en leg ze op een warme plek om ze te laten rijzen. Bedek ze met een vochtige doek. Stook de leemoven ongeveer 2 uur (vroeger natuurlijk zonder horloge) op met droge takken, die moeten verkolen en goed gloeien in de oven. Verspreid de gloeiende kooltjes over de gehele bodem tot ze bijna zijn opgebrand. Veeg as en kooltjes er zoveel mogelijk uit met een bezem, gemaakt van verse wilgentakken en test de warmte van de oven. Dat doe je door er graankorrels in de gooien. Als de korrels tussen de 10 en 17 tellen gaan poffen is de oven goed op temperatuur. Als ze eerder poffen is de oven te warm. Schuif met een sliet (een lange platte houten spatel) de broden in de oven. Leem de deur en het bovengat hermetisch dicht. Haal de broden er na ongeveer 40 minuten uit.

Vee, vlees en zuivel
De ijzertijdboer jaagde heel weinig. Jacht (edelhert, zwijn, ree en haas) was waarschijnlijk alleen nodig vanwege vraat aan de akkers. Visvangst kwam ook niet veel voor. Het meeste vlees dat gegeten werd (en dat was een stuk minder dan tegenwoordig) was van kalveren. Daarna volgden varkens en schapen & geiten (heel nauw aan elkaar verwant). Een gemiddeld gezin slachtte per jaar twee á drie biggen, één lam en een tweetal kalveren. Dit werd aangevuld met eend, gans of kleinere vogels, géén kip, want die was er nog nauwelijks. Honden en paarden

werden niet gegeten.
Delen van dieren werden ook gebruikt om gereedschap van te maken. Alles was nuttig. De maag van een schaap kon bijvoorbeeld gebruikt worden als zak om in te koken (Ryder 1969). Je hangt hem op, vult hem en doet er gloeiende stenen bij om het water aan de kook te krijgen – dus niet boven het vuur hangen. Darmen werden schoongemaakt en gebruikt om worst van te maken..
Koeien en ook paarden werden als trekkracht gebruikt, voor wagens en ploegen. Schapen werden ook voor de wol gehouden, natuurlijk, geiten misschien voor hun melk, net als runderen.
Een waterzak, gemaakt van een schapenmaag. (klik voor een uitvergroting)
Ossen voor een ijzertijd schuur.

Een moderne koe geeft ongeveer 30 liter melk per dag, terwijl een moderne Nederlander wel 66 liter per jaar drinkt, naast alle kaas, yoghurt en andere melkproducten. In de ijzertijd was die melkopbrengst een stuk minder. Een koe in de ijzertijd heeft waarschijnlijk tot ongeveer een half jaar na de geboorte van haar kalf melk gegeven. Een schaap of geit van toen gaf half zo veel melk als een koe, maar toch nog genoeg om interessant te zijn.

Melk schift vrij snel, bovenaan komt de vetlaag die men kan gebruiken voor het maken van boter.

Er blijft naast boter een restant zurige karnemelk over. De rest van de afgeroomde melk kan voor huishoudelijk gebruik dienen maar verzuurt snel zonder koeling: daar kan weer kaas van gemaakt worden, getuige typisch trechtervormig aardewerk. Het vee was naast melkleverancier ook nuttig door mest te leveren voor op de akker. Waarschijnlijk werd er na de dood van een dier bijna niks weggegooid: alles had een doel. De botten voor gereedschap, de huid als kleding of schoeisel, denk maar na...

Koken met aardewerken potten op open vuur
Problemen waar je tegenaan loopt bij het prehistorisch koken zijn de gereedschappen die je tot je beschikking hebt en je warmtebron. Wij zijn nu de gelijkmatige warmte van het gasfornuis en de oven gewend, maar in de ijzertijd werkte men alleen met vuur. De problemen die wij ervaren met vuur zijn echter niet zozeer te wijten aan het vuur zelf maar meer aan ons gebrek aan ervaring. In de ijzertijd kookten de mensen dagelijks met vuur en aardwerken potten, dan leer je er vanzelf mee omgaan.

Koken in aardewerk potten (klik voor een uitvergroting)

Lees ook het verslag van experimenten met koken in potten,
van het Leefexperiment Twee manen lang en onze recepten.


Een echte ijzertijd pot uit Oss-Ussen. Copyright Universiteit Leiden (klik voor een uitvergroting)

In Brabant is er zowel lokaal handgemaakt aardewerk als import aardewerk gevonden. Pas met de Romeinen komt er een (zogenaamde langzame) draaischijf naar deze regio. De klei voor het maken van aardewerk vond men in de buurt van de woonplaats. De meeste potten werden opgebouwd, werkend vanaf de rand van de bodemplaat, door kleirollen tot banden uit te knijpen en op elkaar te zetten. Hoe men de potten bakte (in kuilen in de grond – veldovens, of in échte ovens) is niet precies bekend. Zie ook Aardewerk in ijzertijd.
 
Voedsel in de ijzertijd (klik voor een uitvergroting)
Graan op het land (klik voor een uitvergroting)
Oogsten van graan met een ijzeren Romeinse) sikkel. (klik voor een uitvergroting)
De graanschoven op het land, klaar om de oogst naar binnen te halen. (klik voor een uitvergroting)
In de omgeving werd onder andere kruiden, bramen, frambozen, hazelnoten en vlierbessen geplukt.
Het opslaan van een kleine hoeveelheid graan op zo'n manier dat ongedierte er niet bij kan vereist inventiviteit. (klik voor een uitvergroting)
Graan malen zoals de Romeinen het deden: een loper draait rond een as over.
Platte koekjes bakken op stenen rond het vuur. (klik voor een uitvergroting)
Het gebakken brood, vlak vorodat het de oven uit gaat. Let op het bakje met water wat in de oven stond tijdens het bakken, zodat de korst niet te hard werd. (klik voor een uitvergroting)
Het gesneden brood, klaar voor consumptie.
Een gezin van gemiddeld 6 personen in Zuid-Nederland slachtte per jaar twee á drie biggen...
Darmen worden schoongemaakt om worst van te maken. (klik voor een uitvergroting)
De rest van de afgeroomde melk kan voor huishoudelijk gebruik dienen maar verzuurt snel zonder koeling: daar kan weer kaas van gemaakt worden.
Een nest kippeneieren (klik voor een uitvergroting)
Bron
A Boonstra: Twee manen Lang, Walburg Pers, Zutphen, 1997, ISBN 90-6011-976-2
M. Orgeldinger, 1999: Oude oogsttechnieken uit de Hallstatt Periode? in; Bulletin voor Arche-ologische Experimenten en Edu-catie, Jaargang 4, nr 2, pp 8-10.
M. Ryder 1969: Paunch cooking, in: Antiquity, XLIII, December 1969, pp 218-220.
W.A.B. van der Sanden, P.W. van den Broeke, 1987: Getekend Zand, Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Stichting Brabants Heem, 1987 ISBN 90-70197-24-3
W. van der Sanden: Vereeuwigd in het veen, de verhalen van de Noordwest-Europese veenlijken, De Bataafsche Leeuw, ISBN 9-789067-074056
C. Schinkel 1994: Zwervende erven, Bewonerssporen in Oss-Ussen uit Bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd opgravingen 1976-1986, proefschrift Rijksuniversiteit Leiden.