|
De middeleeuwen in Brabant |
|
|
|
Dieren in de middeleeuwse stad Eindhoven
door Theo de Jong |
In de middeleeuwse stad verbleven niet alleen mensen, je kwam ook veel dieren tegen. Zo liepen er paarden, honden, huiskatten, kippen, eenden en ganzen door de straten. Maar ook varkens liepen dikwijls los over de erven, je kwam er runderen, schapen en af en toe een geit tegen die hun kostje in de tuinen bijeen moesten scharrelen. Als je goed oplette kon je nog muizen en zwarte ratten zien. In de vochtige tuinen kwamen kikkers en padden voor. En in de stadsgrachten en in de rivier de Dommel zwommen allerlei vissoorten zoals snoek, baars, voorn, paling, zeelt, brasem of karper. De dieren leefden niet alleen in de stad, ze werden er ook geslacht en te koop aangeboden op de markt. Runderen, varkens en schapen leverden het meeste vlees. Zij worden daarom met “slachtvee” aangeduid. Naast slachtvee werden in de middeleeuwse stad Eindhoven vooral, kleinere paarden, verschillende typen honden, vooral middelgrote en teckelachtige dieren en huiskatten, aangeduid met “huisdieren”. Kleine tot middelgrote honden lijken typerend te zijn voor een stedelijke omgeving.
|
|
De runderen uit de middeleeuwen waren maar klein, ze hadden schofthoogten van ongeveer 110 cm. Tegenwoordige runderen zijn zo’n 20 cm hoger. Ook de vlees- opbrengst was dus veel minder. In de middeleeuwen leverden drie runderen ongeveer evenveel vlees als één tegenwoordig rund. Er moesten dus voor eenzelfde hoeveelheid vlees drie dieren worden geslacht. Dit verschil in opbrengst geldt ook voor varkens en schapen. In de middeleeuwen waren ook deze dieren veel kleiner en slanker dan hun huidige soortgenoten. De dieren waren niet alleen dood maar ook levend belangrijk. Runderen, paarden en geiten |
stonden dikwijls voor de ploeg, kar of rijtuig. Tijdens hun leven was ook mest belangrijk, die werd zorgvuldig op mesthopen verzameld om de akkers vrucht- baarder te maken. Eenmaal geslacht waren naast het vlees ook de huid (leer), de haren (kwasten en borstels), het vet (brandstof, ledervet) en de botten belangrijk. De botten konden op veel manieren worden gebruikt. Er werden bijvoorbeeld knopen of allerlei handvaten en mesheften van gemaakt, maar ook onderdelen van gereedschappen.
|
|
|
Kippen hebben steeds het grootste aandeel van het pluimvee. Op het kasteel van Eindhoven liepen tenminste enkele typen rond: grote, middelgrote en kleine kippen. Kennelijk werden kippen niet alleen voor eieren en vlees gehouden maar was er ook aandacht voor verschillende rassen. Ganzen lijken in vroegere contexten relatief vaker voor te komen dan in latere perioden. Ganzen leverden vleugelveren die gebruikt werden om mee te schrijven. Eenden komen maar weinig voor. Op de kastelen is de variatie pluimvee groter dan bij burgers. In Eindhoven (1500-1610) en Helmond (1180-1400) werden pauwen aangetroffen. Pauwen zijn bijzondere siervogels in de hoenderhoven van welgestelden. In de gracht van het kasteel van Eindhoven werden ook kalkoenenbotten gevonden. Kalkoenen zijn omstreeks 1500 naar Europa gevoerd vanuit het pas (in 1492) ontdekte Amerika. De kalkoen uit Eindhoven dateert tussen 1500-1560 en is mogelijk door de Spaanse bezettingstroepen meegebracht.
|

|
Vissen zijn vooral teruggevonden bij het kasteel. Zowel zoutwater- als zoetwatervissen werden gegeten. De zeevis zal op de markt zijn aangeschaft. Daarbij zijn veel resten van kabeljauw gevonden, naast verse vissen zullen ook gerookte dieren (stokvis) zijn aangevoerd. Zoetwatervissen als karper, zeelt, brasem, baars en snoek zijn mogelijk in de kasteelgracht of op lokale riviertjes gevangen, zoals de Dommel. De Heren van Eindhoven bezaten
|
het visrecht op de Dommel. De lokale rivieren schijnen erg visrijk geweest te zijn. Van verschillende grote zalmen, palingen en steur (uitzonderlijk en dure vissoort) zijn resten teruggevonden.
|
In tegenstelling tot de rijke variatie aan vissoorten op het kasteel valt de geringe soortendom op van burgers in de stad: kabeljauw, schelvis, platvis en snoek. Eindhovense vissers klaagden in 1450 over de kwaliteit van het viswater en de opbrengst aan vis. Door het vlasroten in de Dommel, stierven de vissen of ze vertrokken.
|
Omdat de relatie tussen mens en paard al heel oud is, worden daarvan bij opgra- vingen regelmatig sporen terug- gevonden. Paarden waren onmisbaar voor de middeleeuwse mens: ze werkten op het land, trokken karren en koetsen en waren eeuwenlang het snelste transportmiddel. Koeriers en adellijke lieden reden dagenlang op hun paarden kriskras door het land en door Europa. Waren het geen zakelijke ritten, dan was het vermaak tijdens de jacht, waarbij evengoed uiterste inspanning van de paarden werd verlangd. Aansprekend zijn verschillende priksleetjes van onderkaken van paarden.
|
|

|
In Eindhoven zijn er de afgelopen jaren diverse van gevonden. Op twee naast elkaar geplaatste onderkaken werd een plankje bevestigd. De kaken waren door een dwarslat of dwarsplankje met elkaar verbonden. Sleetjes van paardenkaken zijn verschillende keren afgebeeld door Brueghel. Het zijn vooral de kleine kinderen die zich op het ijs met deze sleetjes vermaken. Met behulp van twee prikstokken duwen ze zich voort. |
Regelmatig worden bij opgravingen metalen voorwerpen van brons of gesmeed ijzer aangetroffen zoals gespen, ringen, smeedijzeren nagels of spijkers en allerlei typen haken en ogen. Ze kunnen gebruikt zijn als hulpstuk bij tuigleer, bij haam en zadel, of als beslag op karren en koetsen. In de gracht van het kasteel van Eindhoven werd een 16 eeuwse ongebroken bit gevonden. Bij het kasteel van Gagelbosch in Eindhoven is een fraaie stijgbeugel uit de 17de eeuw opgegraven.
|
Sporen werden niet alleen gebruikt om het paard aan te sporen. De sporen werden met leren riemen bevestigd op de hak van de ruiterlaarzen. In het algemeen zullen ruiters ervoor gezorgd hebben dat hun paarden niet gewond raakten door het gebruik van sporen. Regelmatig werden sporen echter ruw en onvoorzichtig gebruikt, bijvoorbeeld bij dreiging van gevaar op het slagveld.
|

|
Ook bij de jacht werden paarden soms tot uitputtende prestaties gedreven, zoals blijkt uit de notities van een ritmeester in 1655, die schrijft dat de paarden besmeurd, bloedend en met sporen bewerkt, uitgeput en afgejakkerd het hart zouden breken van alle paardenliefhebbers.
|
In de late middeleeuwen waren ruitersporen een uitdagend modeverschijnsel voor ridders en ruiters. Vergulde sporen vormden hét statussymbool voor de ridders. In de late 14e eeuw werd geklaagd over
|
|
huursoldaten die vergulde sporen droegen zonder geridderd te zijn. Vrouwen droegen ze alleen bij het paardrijden als het noodzakelijk was. Sporen waren een lastig obstakel bij het dragen van lange jurken of rokken.
|
|

|
Hoefijzers worden vaak gevonden. Drie grote uitpuilende gaten aan elke zijde voor de smeedijzeren nagels zijn karakteristiek voor de vroegste hoefijzers uit de 12e en 13e eeuw. De grote gaten zijn voor forse spijkers met een bolle kop die in eerste instantie als een soort ‘spikes’ voor meer grip op de bodem zorgden. De dunne
|
gebogen smeedijzeren strip beschermde nauwelijks de hoef, maar hield eerder de spijkers op zijn plaats. In de loop van de 14e eeuw worden bredere hoef- ijzers gesmeed met vier kleinere nagelgaten aan elke zijde. Deze hoefijzers bieden de hoeven meer bescherming tegen slijtage. Het was niet altijd gebruikelijk om alle vier de hoeven te beslaan. Soms werden alleen de voorste hoeven beslagen. Op het Heuvelterrein te Eindhoven werd een paard gevonden met hoefijzers aan beide voorste benen. Dit paard is gedateerd tussen 1325 en 1500.
|
 |
|
|
|
Archeologen zijn verzot op afval. Mensen produceren bij hun dagelijkse activiteiten afval. Tegenwoordig wordt dit netjes opgehaald door een afvalverwerkend bedrijf en gestort of verbrand op speciaal daarvoor aangelegde terreinen, het liefst zo ver mogelijk van ons verwijderd. In de Middeleeuwen werd het huisvuil echter niet of nauwelijks afgevoerd. As uit de haard, groenteafval, etensresten, gebroken huisraad, dode honden en katten, gevangen muizen en ratten, gestorven paarden en uitwerpselen van mens en dier werden op straat geveegd, in een gracht of greppel weggeworpen of in een kuil op het erf begraven. Het slachten van vee vond meestal thuis plaats, waarbij bloed en ingewanden op straat terechtkwamen. Wat van het afval nog eetbaar was, werd opgegeten door varkens, honden, katten, ganzen, kippen, ratten en muizen en een legertje insecten. De rest werd zo nu en dan opgeruimd, bijvoorbeeld als er een belangrijke heer of dame in de stad op bezoek kwam. Het afval van vroeger wordt door archeologen zorgvuldig verzameld en onderzocht en leert ons veel over het alledaagse leven in die tijd.
|
|
|
|
|